uitblijft

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·blijft

Werkwoord

vervoeging van
uitblijven

uitblijft

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitblijven
    • ... dat jij uitblijft. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitblijven
    • ... dat hij uitblijft.