twinkelde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- twin·kel·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
twinkelen |
twinkelde
- enkelvoud verleden tijd van twinkelen
- Ik twinkelde.
- Jij twinkelde.
- Hij, zij, het twinkelde.
- Ik twinkelde.
vervoeging van |
---|
twinkelen |
twinkelde