Naar inhoud springen

transcendeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trans·cen·deer

Werkwoord

vervoeging van
transcenderen

transcendeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van transcenderen
    • Ik transcendeer. 
  2. gebiedende wijs van transcenderen
    • Transcendeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van transcenderen
    • Transcendeer je? 

Gangbaarheid