tintel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tin·tel

Werkwoord

vervoeging van
tintelen

tintel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tintelen
    • Ik tintel. 
  2. gebiedende wijs van tintelen
    • Tintel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tintelen
    • Tintel je? 

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be