tink

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tink

Werkwoord

vervoeging van
tinken

tink

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tinken
    • Ik tink. 
  2. gebiedende wijs van tinken
    • Tink! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tinken
    • Tink je? 

Gangbaarheid