tijdrekte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tijd·rek·te

Werkwoord

vervoeging van
tijdrekken

tijdrekte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van tijdrekken
    • ... dat ik tijdrekte. 
    • ... dat jij tijdrekte. 
    • ... dat hij, zij, het tijdrekte.