thuiskwamen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • thuis·kwa·men

Werkwoord

vervoeging van
thuiskomen

thuiskwamen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van thuiskomen
    • ...dat wij thuiskwamen. 
    • ...dat jullie thuiskwamen. 
    • ...dat zij thuiskwamen.