thuisbrengt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • thuis·brengt

Werkwoord

vervoeging van
thuisbrengen

thuisbrengt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van thuisbrengen
    • ... dat jij thuisbrengt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van thuisbrengen
    • ... dat hij thuisbrengt.