thorn
Engels
Uitspraak
- Geluid: thorn (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /θoɹn/
Woordherkomst en -opbouw
- erfwoord, via Middelengels thorn van Angelsaksisch þorn
enkelvoud | meervoud |
---|---|
thorn | thorns |
Zelfstandig naamwoord
thorn
- (plantkunde) doorn, stekel
- (plantkunde) doornstruik
- (figuurlijk) voortdurende oorzaak van ergernis
- (taalkunde) benaming voor het teken Þ, dat in sommige Germaanse talen een th-klank weergeeft