terugstort

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·rug·stort

Werkwoord

vervoeging van
terugstorten

terugstort

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugstorten
    • ... dat ik terugstort. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugstorten
    • ... dat jij terugstort. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugstorten
    • ... dat hij terugstort.