terugschrikt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·rug·schrikt

Werkwoord

vervoeging van
terugschrikken

terugschrikt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugschrikken
    • ... dat jij terugschrikt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugschrikken
    • ... dat hij terugschrikt.