Naar inhoud springen

terugleest

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·rug·leest

Werkwoord

vervoeging van
teruglezen

terugleest

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van teruglezen
    • ... dat jij terugleest. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van teruglezen
    • ... dat hij terugleest. 

Gangbaarheid