terugdachten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·rug·dach·ten

Werkwoord

vervoeging van
terugdenken

terugdachten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van terugdenken
    • ...dat wij terugdachten. 
    • ...dat jullie terugdachten. 
    • ...dat zij terugdachten.