tegenzit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·gen·zit

Werkwoord

vervoeging van
tegenzitten

tegenzit

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tegenzitten
    • ... dat ik tegenzit. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tegenzitten
    • ... dat jij tegenzit. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tegenzitten
    • ... dat hij tegenzit. 

Gangbaarheid