tegenlacht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·gen·lacht

Werkwoord

vervoeging van
tegenlachen

tegenlacht

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tegenlachen
    • ... dat jij tegenlacht. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tegenlachen
    • ... dat hij tegenlacht.