tarten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tar·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘prikkelen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1550 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tarten
tartte
getart
zwak -t volledig

Werkwoord

tarten

  1. overgankelijk iets doen waarvan men weet dat iemand er erg tegen is
    • Zij tartten de Verenigde Staten door toch een atoomwapen na te streven. 
  2. (figuurlijk) het lot tarten: iets heel gevaarlijks doen
     Het was het lot tarten en daar was hij zich goed van bewust.[2]
Anagrammen
Uitdrukkingen en gezegden

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen