swastika

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • swas·ti·ka
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Sanskriet, in de betekenis van ‘hakenkruis’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord swastika swastika's
verkleinwoord swastikaatje swastikaatjes

Zelfstandig naamwoord

de swastikav / m

  1. hakenkruis
Vertalingen

Gangbaarheid

74 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen