supplieer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sup·pli·eer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
suppliëren |
supplieer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van suppliëren
- Ik supplieer.
- gebiedende wijs van suppliëren
- Supplieer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van suppliëren
- Supplieer je?