subsidieer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sub·si·di·eer

Werkwoord

vervoeging van
subsidiëren

subsidieer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van subsidiëren
    • Ik subsidieer. 
  2. gebiedende wijs van subsidiëren
    • Subsidieer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van subsidiëren
    • Subsidieer je?