stiefzuster
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: stiefzuster (hulp, bestand)
- IPA: /ˈstifsʏstər/
Woordafbreking
- stief·zus·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stiefzuster | stiefzusters |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de stiefzuster v
- dochter uit een voorafgaand huwelijk van iemands tweede vader of moeder
- Zijn stiefzuster was een stuk ouder, maar ze konden het goed met elkaar vinden.
- ▸ Áh, nou, maar het is anders een prachtig verhaal'reageerde hij met een brede grijns. 'De mooie onderdrukte maagd die naar het koninklijk paleis komt, de jaloerse stiefzusters, het glazen muiltje dat niet past...'[2]
- dochter uit een later huwelijk van iemands eigen vader of moeder
- Toen zijn vader hertrouwde kreeg hij zelfs nog een stiefzuster.
Synoniemen
- stiefzus (informeler)
Gangbaarheid
- Het woord stiefzuster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stiefzuster" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Danielle Teller (vert. Marja Borg)“Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026346477
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Voorvoegsel stief- in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %