stageer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sta·geer

Werkwoord

vervoeging van
stageren

stageer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stageren
    • Ik stageer. 
  2. gebiedende wijs van stageren
    • Stageer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stageren
    • Stageer je?