spijzigde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- spij·zig·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
spijzigen |
spijzigde
- enkelvoud verleden tijd van spijzigen
- Ik spijzigde.
- Jij spijzigde.
- Hij, zij, het spijzigde.
- Ik spijzigde.
vervoeging van |
---|
spijzigen |
spijzigde