soupeerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sou·peer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
souperen |
soupeerde
- enkelvoud verleden tijd van souperen
- Ik soupeerde.
- Jij soupeerde.
- Hij, zij, het soupeerde.
- Ik soupeerde.
vervoeging van |
---|
souperen |
soupeerde