socialist
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- so·ci·a·list
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | socialist | socialisten |
verkleinwoord | socialistje | socialistjes |
Zelfstandig naamwoord
de socialist m
- voorstander, aanhanger van het socialisme
- ▸ Erger dan dat werd het niet, ik heb die angst voor de socialisten nooit begrepen. Je kunt altijd tot overeenstemming komen. Ik heb er in elk geval nooit problemen mee gehad.[2]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Antoniemen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord socialist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "socialist" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be