siepelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sie·pe·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
siepelen
siepelde
gesiepeld
zwak -d volledig

Werkwoord

siepelen

  1. ergatief van water, bloed e.d. geleidelijk doordringen, langzaam vloeien
    • Waarschijnlijk siepelde in bepaalde gedeelten het water zelfs een beetje diffuus door het veen heen. 
Synoniemen

Gangbaarheid

47 % van de Nederlanders;
19 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be