schaterde uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • scha·ter·de uit

Werkwoord

vervoeging van
uitschateren

schaterde uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitschateren
    • Ik schaterde uit. 
    • Jij schaterde uit. 
    • Hij, zij, het schaterde uit.