samendromt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·men·dromt

Werkwoord

vervoeging van
samendrommen

samendromt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samendrommen
    • ... dat jij samendromt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samendrommen
    • ... dat hij samendromt. 

Gangbaarheid