roomsoes

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

roomsoesjes
Uitspraak
Woordafbreking
  • room·soes
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord roomsoes roomsoezen
verkleinwoord roomsoesje roomsoesjes

Zelfstandig naamwoord

de roomsoesv / m

  1. zacht gebakje in de vorm van een bolletje gevuld met (slag)room dat met één hap gegeten kan worden
    • De eerste dagen na de capitulatie op 15 mei 1940 had het iets onwezenlijks de Duitse soldaten gewoon op straat te zien lopen. Ze waren nooit alleen, altijd met z'n tweeën of drieën, en wanneer ik op de Amstelveenseweg boodschappen deed, trof ik ze meestal slenterend met een doos van de daar gevestigde banketbakker aan, waarvan de inhoud gretig werd geconsumeerd. Het viel mij op dat de voorbijgangers met neutrale blikken langs hen heen keken, alsof het een normaal verschijnsel was een lid van het Duitse leger met een roomsoes in zijn hand te zien passeren. [2] 
Hyperoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Tonny van der Horst 31 januari 2003
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be