rondmaakte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rond·maak·te

Werkwoord

vervoeging van
rondmaken

rondmaakte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van rondmaken
    • ... dat ik rondmaakte. 
    • ... dat jij rondmaakte. 
    • ... dat hij, zij, het rondmaakte. 

Gangbaarheid