riposteer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ri·pos·teer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
riposteren |
riposteer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van riposteren
- Ik riposteer.
- gebiedende wijs van riposteren
- Riposteer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van riposteren
- Riposteer je?
Gangbaarheid
- Het woord riposteer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.