revancheerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·van·cheer·de

Werkwoord

vervoeging van
revancheren

revancheerde

  1. enkelvoud verleden tijd van revancheren
    • Ik revancheerde. 
    • Jij revancheerde. 
    • Hij, zij, het revancheerde.