revancheer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: revancheer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- re·van·cheer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
revancheren |
revancheer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van revancheren
- Ik revancheer.
- gebiedende wijs van revancheren
- Revancheer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van revancheren
- Revancheer je?