resoneer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·so·neer

Werkwoord

vervoeging van
resoneren

resoneer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van resoneren
    • Ik resoneer. 
  2. gebiedende wijs van resoneren
    • Resoneer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van resoneren
    • Resoneer je?