remplaceer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rem·pla·ceer

Werkwoord

vervoeging van
remplaceren

remplaceer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van remplaceren
    • Ik remplaceer. 
  2. gebiedende wijs van remplaceren
    • Remplaceer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van remplaceren
    • Remplaceer je?