relativeerden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·la·ti·veer·den

Werkwoord

vervoeging van
relativeren

relativeerden

  1. meervoud verleden tijd van relativeren
    • Wij relativeerden. 
    • Jullie relativeerden. 
    • Zij relativeerden.