reien
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- rei·en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
reien |
reide |
gereid |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
reien [1]
- onovergankelijk een rondedans uitvoeren [2]
- overgankelijk recht en vlak maken (met een rei (een rechte metalen lat) of anderszins) [3] [4]
- overgankelijk (scheepvaart) sjorren [5] [6]
Afgeleide begrippen
Zelfstandig naamwoord
de reien mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord rei
Gangbaarheid
- Het woord reien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "reien" herkend door:
50 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen.[7] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ reien op website: Etymologiebank.nl
- ↑ reien op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Onovergankelijk werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Scheepvaart in het Nederlands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 50 %
- Prevalentie Vlaanderen 70 %