refuseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·fu·seer

Werkwoord

vervoeging van
refuseren

refuseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van refuseren
    • Ik refuseer. 
  2. gebiedende wijs van refuseren
    • Refuseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van refuseren
    • Refuseer je? 

Gangbaarheid