reduceer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·du·ceer

Werkwoord

vervoeging van
reduceren

reduceer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reduceren
    • Ik reduceer. 
  2. gebiedende wijs van reduceren
    • Reduceer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reduceren
    • Reduceer je?