rechtspraken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • recht·spra·ken

Zelfstandig naamwoord

de rechtsprakenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord rechtspraak

Werkwoord

vervoeging van
rechtspreken

rechtspraken

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van rechtspreken
    • ...dat wij rechtspraken. 
    • ...dat jullie rechtspraken. 
    • ...dat zij rechtspraken.