provoceer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pro·vo·ceer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
provoceren |
provoceer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van provoceren
- Ik provoceer.
- gebiedende wijs van provoceren
- Provoceer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van provoceren
- Provoceer je?