projecteerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pro·jec·teer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
projecteren |
projecteerde
- enkelvoud verleden tijd van projecteren
- Ik projecteerde.
- Jij projecteerde.
- Hij, zij, het projecteerde.
- Ik projecteerde.
vervoeging van |
---|
projecteren |
projecteerde