preludeer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pre·lu·deer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
preluderen |
preludeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van preluderen
- Ik preludeer.
- gebiedende wijs van preluderen
- Preludeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van preluderen
- Preludeer je?