prefabriceer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pre·fa·bri·ceer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
prefabriceren |
prefabriceer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prefabriceren
- Ik prefabriceer.
- gebiedende wijs van prefabriceren
- Prefabriceer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prefabriceren
- Prefabriceer je?