prefabriceer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pre·fa·bri·ceer

Werkwoord

vervoeging van
prefabriceren

prefabriceer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prefabriceren
    • Ik prefabriceer. 
  2. gebiedende wijs van prefabriceren
    • Prefabriceer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prefabriceren
    • Prefabriceer je?