planker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plan·ker
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Engels
enkelvoud meervoud
naamwoord planker plankers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de plankerm

  1. iemand die op vreemde plaatsen zo stijf als een plank gaat liggen met het gezicht naar beneden en dat laat fotograferen om te publiceren op internet; beoefenaar van planking
     Bij 'planking' is het de bedoeling op stokstijf ergens op te gaan liggen, er dan foto's van nemen en die op sociale netwerksites plaatsen. 'Plankers' kiezen daar meestal de gevaarlijkste plaatsen voor uit, maar de Playmates opteerden voor een bekendere omgeving: een tafel.[1]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 juni 2023 Weblink bron “'Plankende' Playmates” (03/08/2011), De Standaard