planker
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- plan·ker
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Engels
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | planker | plankers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de planker m
- iemand die op vreemde plaatsen zo stijf als een plank gaat liggen met het gezicht naar beneden en dat laat fotograferen om te publiceren op internet; beoefenaar van planking
- ▸ Bij 'planking' is het de bedoeling op stokstijf ergens op te gaan liggen, er dan foto's van nemen en die op sociale netwerksites plaatsen. 'Plankers' kiezen daar meestal de gevaarlijkste plaatsen voor uit, maar de Playmates opteerden voor een bekendere omgeving: een tafel.[1]
Gangbaarheid
- Het woord planker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “'Plankende' Playmates” (03/08/2011), De Standaard