planjerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- plan·jer·de
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
vervoeging van |
---|
planjeren |
planjerde
- enkelvoud verleden tijd van planjeren
- Ik planjerde.
- Jij planjerde.
- Hij, zij, het planjerde.
- Ik planjerde.
vervoeging van |
---|
planjeren |
planjerde