permitteerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • per·mit·teer·de

Werkwoord

vervoeging van
permitteren

permitteerde

  1. enkelvoud verleden tijd van permitteren
    • Ik permitteerde. 
    • Jij permitteerde. 
    • Hij, zij, het permitteerde.