permanentie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • per·ma·nen·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord permanentie
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de permanentiev

  1. 24/7 bereikbaar en beschikbaar zijn, vol continu dienst
    • ‘De wegpolitie Oost-Vlaanderen is nog slechts met 51 personeelsleden voor de vier posten (Aalter, Gentbrugge, Wetteren, Zelzate). Alleen al voor de 24 uren-permanentie zijn 49 mensen nodig.[1] 
    • Maar doorgaans werken verpleegkundigen als echte ploegspelers goed samen om de permanentie rond te krijgen. Een afdeling en een hoofdverpleegkundige krijgt in een ziekenhuis behoorlijk veel beslissingsruimte. Voor een verpleegkundige is het daarom belangrijk om bij een dienst terecht te komen waar de hoofverpleegkundige goed is in personeelsbeleid.[2] 
    • De politie denkt dat het met de moed van de inbrekers wel meevalt. ,,'s Nachts zijn onze patrouilles op de baan en is er geen permanentie in het gebouw. Er is dus niemand aanwezig", aldus een woordvoerster.[3] 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen