pensioneer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pen·si·o·neer

Werkwoord

vervoeging van
pensioneren

pensioneer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pensioneren
    • Ik pensioneer. 
  2. gebiedende wijs van pensioneren
    • Pensioneer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pensioneren
    • Pensioneer je?