paralyseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·ra·ly·seer

Werkwoord

vervoeging van
paralyseren

paralyseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van paralyseren
    • Ik paralyseer. 
  2. gebiedende wijs van paralyseren
    • Paralyseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van paralyseren
    • Paralyseer je?