overrule

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·rule

Werkwoord

vervoeging van
overrulen

overrule

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overrulen
    • Ik overrule. 
  2. gebiedende wijs van overrulen
    • Overrule! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overrulen
    • Overrule je? 
  4. aanvoegende wijs van overrulen